In de pols ligt een tunneltje met daarin een zenuw. Over deze tunnel ligt een brede band bindweefsel. Door verschillende oorzaken wordt de ruimte in de tunnel relatief kleiner en wordt de zenuw tegen de bindweefselband gedrukt wat tintelingen, doofheid, onhandigheid en pijn kan veroorzaken. U kunt het vergelijken met een slaapbeen. Wanneer men lang met de benen over elkaar zit heeft men wel eens een doof en tintelend gevoel in het onderbeen en ook dan wordt een zenuw, die zich in de knieholte bevindt, afgekneld. Een groot verschil met het carpale tunnel syndroom is dat men zelf niet in staat is om de druk van de zenuw af te halen. Door de hand en pols te schudden worden de klachten tijdelijk minder. Een nekhernia kan deels dezelfde klachten geven als een Carpaal Tunnel Syndroom; er moet dus goed onderzocht worden waar de zenuw bekneld zit. De neuroloog kan met een speciale test zien of en in welke mate er sprake is van Carpaal Tunnel Syndroom. Het carpaal tunnel syndroom is een van de meest voorkomende zenuw beknellingen. De klachten ontstaan meestal tussen het 40e en 60e levensjaar en komen regelmatig aan beide handen voor. Vrouwen hebben 3x zoveel kans dat ze een carpaal tunnel syndroom krijgen als mannen, vooral in of na de overgang.
Alle structuren die ruimte in de tunnel innemen en de zenuw daardoor beknellen, kunnen klachten veroorzaken. Dit klinkt eenvoudig maar in de grote meerderheid van de gevallen weet men niet wat de oorzaak is. Hieronder worden een aantal oorzaken genoemd die een rol kunnen spelen bij het krijgen van een carpaal tunnel syndroom:
De symptomen zijn een tintelend, doof gevoel van met name de handpalm, de wijs- en middelvinger en een deel van de ringvinger. Ook kan een verdoofd gevoel van de vingertoppen ontstaan. In een verder stadium treedt er ook krachtsverlies op. De pijn kan uitstralen via de onderarm en elleboog tot in de schouder. Soms is er sprake van pijn in rust. Meestal treden de klachten ’s nachts of aan het begin van de ochtend op.
Op grond van het klachtenpatroon kan de diagnose worden vermoed. Bij lichamelijk onderzoek kunnen gevoelstoornissen in wijs- en middelvinger worden gevonden en kan ter plaatse van de duimmuis wat spieratrofiëring aanwezig zijn. Meestal worden er geen afwijkingen gevonden. Een soortgelijk klachtenpatroon kan voorkomen bij beknelling van de zenuw door een nekhernia, door arthrose (slijtage) van nekwervels, of door het bestaan van nauwe ruimtelijke verhoudingen in de schouderregio (zogenaamd scalenus syndroom of halsribsyndroom). Deze oorzaken dienen door het neurologische onderzoek te worden uitgesloten, omdat ze uiteraard een andere behandeling vereisen.
Bloedonderzoek kan worden verricht om oorzaken op te sporen en bij het vermoeden van een benige oorzaak kan een röntgenfoto worden gemaakt. Om de diagnose te bevestigen wordt een spieronderzoek uitgevoerd (EMG = elektromyografie), waarmee een vertraging van de zenuwgeleiding tot uiting komt betreffende het deel van de nervus medianus dat in de carpale tunnel is gelegen. Hiermee kan tevens worden uitgesloten of de zenuw niet op een andere plaats in de knel zit.
De behandeling is in eerste instantie rust. Worden de klachten niet minder dan kan de pols rust worden gegeven met behulp van een spalk die met name ’s nachts wordt gedragen. In een nog later stadium wordt een operatie overwogen. Als de diagnose Carpaal Tunnel Syndroom zeker is, zal de neurochirurg de operatiemogelijkheden met de patiënt bespreken. Dit wordt pas gedaan als al het bovenstaande niet helpt en de zenuw echt klem zit. De klachten nemen na de operatie in de loop van een half jaar af. De zenuw herstelt zich slechts langzaam. Vaak wordt gekozen om na de operatie de spalk ter overbrugging van de hersteltijd te gebruiken.
De hand wordt plaatselijk verdoofd door een meestal als pijnlijk ervaren prik in de handpalm of de pols. Nadien is de ingreep niet pijnlijk meer. Het gevoel in de vingers blijft vaak aanwezig. De verbinding tussen de pink en duimmuis, het retinaculum flexorum, wordt doorgesneden waardoor de inhoud van de tunnel van de beknelling wordt verlost. De operatie duurt ongeveer een kwartier tot een half uur.
Na de operatie: Het is raadzaam de vingers gewoon te blijven bewegen, wel dient de handpalm wat rust te hebben en moet kracht zetten (wringende bewegingen) enkele weken worden vermeden. Deze rust is nodig voor een ongestoorde wondgenezing, omdat anders de wond open kan gaan na het verwijderen van de hechtingen. Omdat men gedurende deze tijd (van 2 weken) de geopereerde hand dus minder goed kan gebruiken, wordt bij de aanwezigheid van een Carpaal Tunnel Syndroom aan beide handen de operatie slechts één kant en meestal niet aan beide handen tegelijkertijd verricht. De tintelingen in de vingers zijn vaak snel over maar kunnen ook langzamer verdwijnen. Dit geldt zeker voor reeds voor de operatie bestaande gevoelsvermindering in de vingers, deze kan soms blijven bestaan. Het litteken in de handpalm kan enkele maanden gevoelig blijven en het kan nog langer duren voordat de kracht in de hand weer normaal is.
Zoals bij alle ingrepen kunnen ook bij een Carpaal Tunnel Syndroom operatie onverwachte complicaties optreden. Deze komen evenwel zelden voor. Zij bestaan uit nabloedingen en infecties. Bij overmatige pijn of indien vocht uit de wond lekt, dient contact met de neurochirurg opgenomen te worden. Soms kan een klein zenuwtakje dat naar een aantal spiertjes in de duimmuis loopt beschadigd raken doordat het in het operatiegebied van de nervus medianus aftakt. Meestal leidt dit niet tot merkbare verschijnselen maar soms kunnen de duimbewegingen wat gestoord zijn. In zeldzame gevallen blijkt de operatie niet afdoende te zijn en moet opnieuw worden geopereerd.
Een ernstige, zeer zeldzame complicatie die na een operatie kan optreden en die van tevoren niet goed te voorzien is, is dystrofie van de hand. Er treedt dan zwelling op van de gehele hand, die ook pijnlijk wordt, vooral bij bewegen, terwijl de kleur en temperatuur kan variëren. Het is van belang dat U bij het optreden van dergelijke verschijnselen zo spoedig mogelijk uw arts raadpleegt, zodat deze maatregelen kan nemen.
Na de operatie kan de patiënt verder gaan met het onder toezicht van een fysiotherapeut volgen van een oefenprogramma voor het versterken van de hand en de pols. Een onderzoek toont aan dat de meeste mensen met CTS een verbetering constateerden na twee maanden fysiotherapie met oefeningen ter verbetering van de balans en houding. Voorts kan een fysiotherapeutische behandeling bestaan uit:
Wilt u meer weten over hoe fysiotherapie kan helpen bij carpaal tunnel syndroom?
Behandeling veel voorkomende aandoeningen | Privacy policy | Afspraak maken
© Fysiotherapie Spijkenisse - Fotografie: Romy Koppers